Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
Omvang van concessie-opdracht moet gebaseerd zijn op reëel te behalen omzet.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de omvang van een concessie-opdracht bepaald moet worden op basis van de reëel te behalen omzet, en niet op de maximaal te behalen omzet.
Dit besluit heeft belangrijke gevolgen voor de wijze waarop aanbestedende diensten de waarde van concessie-opdrachten inschatten en de aanbestedingsprocedures uitvoeren.
De gemeente Hilversum, vertegenwoordigd door Suzanne Brackmann, had betoogd dat de raming van de omzet gebaseerd moest zijn op reële verwachtingen. Het Gerechtshof heeft dit standpunt gevolgd en benadrukt dat de raming een op reële verwachtingen gebaseerde taxatie van de omzet moet zijn, rekening houdend met de marktomstandigheden ten tijde van de aanbesteding. De aanbestedende dienst moet daarbij een objectieve methode hanteren, waarbij ook rekening moet worden gehouden met mogelijke opties en verlengingen die omzet genereren.
Voorschriften volgens de Aanbestedingswet
De Aanbestedingswet bevat specifieke voorschriften voor de bepaling van de omvang van een opdracht. Bij concessie-opdrachten gelden echter aanvullende regels, gezien het unieke karakter van dergelijke opdrachten. De wet vereist dat de omvang van de opdracht gebaseerd wordt op de omzet die de opdrachtnemer bij de toekomstige uitvoering kan behalen.